Roland - Alles ter plekke bedenken is het liefste wat ik doe
Met een carrière die zich uitstrekt over decennia en een reputatie als één van de meest eigenzinnige en getalenteerde muzikanten van België, blijft Roland Van Campenhout (tachtig) zichzelf heruitvinden. Dit keer doet hij dat samen met het grensverleggende improvisatiecollectief I H8 Camera, onder leiding van Rudy Trouvé. Het resultaat? 'Two Days In August', een album dat even onvoorspelbaar als meeslepend is. De plaat is een perfecte symbiose van de vrije geesten van I H8 Camera en Rolands unieke stem en storytelling. Met teksten die diep in Rolands bewogen leven graven, is dit een werk dat zowel verrast als ontroert. Een gesprek met Roland over muziek, vrijheid en de magie van het moment kon niet uitblijven.
Hoe was het eigenlijk om te werken met Rudi Trouvé voor dit album?
Roland: Dat was natuurlijk een zalige, positieve ervaring. Ik ben al jaren een grote fan van hem. Wij hebben een beetje dezelfde voorkeur voor improviseren tijdens het maken van de muziek. Ook nu weer was dat een heel aangename ervaring.
De plaat heet ‘Two Days in August’. Hoe zijn de nummers ontstaan?
We waren twee dagen samen met een aantal verschillende mensen uit het Antwerpse, waaronder ook Stef Kamil Carlens. Wij hebben twee dagen lang gejamd en geïmproviseerd tegen de sterren op. Gewoon from scratch en gespeeld wat de muze ons bracht. Totaal onvoorbereid maar puur op intuïtie. Nadien hebben we alles min of meer geëdit. Daarna heb ik op een uur tijd de teksten ingezongen, ook redelijk uit de losse pols (lacht).
Als je alles improviseert, ben je afhankelijk van de inspiratie van het moment. Komt die dan gemakkelijk op?
Dat is geen probleem. Alles ter plekke bedenken is het liefste wat ik doe, omdat ik dan op het moment zelf aan het creëren ben. Dan voel ik me op en top kunstenaar. Eén minuut later kan iets dan totaal anders klinken. Die manier van werken houdt het wel fris voor mij. Het is vooral het avontuur dat ik graag opzoek. Ik heb quasi nooit sleutels nodig, als ik de oplossing niet vind van waar ik naartoe wil met de muziek. Het komt allemaal redelijk spontaan. Noem het een soort natuurtalent. Ik kom uit de jazz en daar improviseerden we ook à volonté. De technieken die ik daar heb geleerd, pas ik nu ook toe.
Als je op een uurtje je teksten schrijft en inzingt, moet je ook wel sterk geïnspireerd door het leven gaan?
Dat heeft te maken met het soort mensen waarmee ik tijdens zo’n sessie bezig ben. Het zijn allemaal een klein beetje gelijkgestemde zielen die me inspireren. Teksten schrijven gaat in die context redelijk vanzelf. Ik weet na een tijdje ook niet altijd goed meer waarover die teksten gaan (lacht). Ik heb de meeste dingen eigenlijk ter plekke uitgevonden. Ik laat me nogal vaak leiden door het werk van Jack Kerouac, de Amerikaanse schrijver en dichter, één van de belangrijkste figuren van de beat generation. Die rauwe, spontane stijl is vaak de basis voor wat ik schrijf. Eén song gaat over Daryl Adams, een vriend van mij die in 2000 overleed. Hij was een Amerikaanse folkzanger en banjospeler, die emigreerde naar Engeland en stierf in Antwerpen. Hij heeft me toch wel beïnvloed. In de song, die ik over hem schreef, heb ik het over zijn roots in Portland. Eens je de eerste zin hebt van de song, gaat de improvisatie vrij spontaan. Noem het "free poetry". Die manier van werken houdt me ook springlevend.
Waar moeten we de plaat in je gehele oeuvre plaatsen?
Ik ben heel tevreden met de cd. Noem het een typische Roland-plaat vanwege die improvisaties in de studio. Ik ben niet zo iemand die weken en weken alles opnieuw gaat inzingen en opnieuw gaat inspelen. Ik ben vooral voor de spontaneïteit. Eens het opgenomen is, staat het erop. In de mix kan ik hier en daar nog een stukje weglaten, wat veranderen of op een andere plaats zetten met de computers. Tegenwoordig kan bijna alles met de technieken die er voorhanden zijn. Vroeger moest je met een scheermes de stukjes band aan elkaar plakken. Nu gaat het met alle digitale middelen supervlot.
Vind je dat een goede evolutie of heb je een beetje heimwee naar vroeger?
Ik leef in deze tijd en dan moet je ook de technieken gebruiken die ter beschikking zijn. Ze helpen je enorm vooruit en je kan ze zelfs misbruiken, want elk klein foutje kan je camoufleren of deleten. Het klinkt allemaal perfect, te perfect, maar het kan nooit perfect genoeg zijn. Ik heb op dat vlak zeker geen heimwee naar hoe het vroeger was.
Het is zevenenvijftig jaar geleden dit jaar dat jij op Jazz Bilzen, het eerste grote festival in ons land, hebt gestaan. Hoe kijk jij nu terug op je hele carrière?
Ik heb zeker een gevoel van trots, als ik alles overschouw. Ik heb een lange weg afgelegd. Mijn eerste betaalde job was op tour te gaan met Miek en Roel. Dat was pure kleinkunst. Ik had daarna dan een groep die de Bluesworkshop heette. Met die gasten improviseerde ik al naar hartenlust. We speelden min of meer blues, maar we lieten onze inspiratie de vrije loop. Ik heb dat altijd als motto voor mezelf gehanteerd. Ook als ik nu alleen op een podium sta met gitaar, probeer ik zoveel mogelijk mezelf te verbazen met onverwachte dingen, net als bij mijn teksten. Je start met één zin en dan moet ik er wel de rest aan breien natuurlijk.
Je setlist is bij elk concert anders.
Ik zou me niet kunnen voorstellen dat ik een lid ben van een wereldberoemde groep die iedere avond dezelfde show speelt, met telkens de flauwe moppen en de van buiten geleerde bindteksten die terugkomen. Ik zou zot worden. Dat zou ik een dwangbuis vinden. Het moet elke keer anders zijn. Ik heb natuurlijk wel mijn ervaring waaruit ik kan putten, maar wat eruit komt, is elke avond anders en zo hoort het.
Je hebt met heel wat andere mensen samengespeeld, zoals Rory Gallagher. Wat herinner je je nog van die periode?
Dat was de eerste keer dat ik mee mocht op een grote internationale tournee. De periode van veel luchthavens en ’s morgens opstaan in een hotel met een kater. Rory was ook iemand die niet vies was van een beetje improvisatie op het podium. De periode bij die virtuoze Ierse gitarist was een enorm goede leerschool. Tot dan stond ik te spelen in kleine concertzalen en jeugdclubs. Het circuit van de culturele centra bestond nog niet echt. Door Rory stond ik plots in de Royal Albert Hall in Londen. Ik beschouw het als een enorme luxe.
Hoe belangrijk is Arno geweest in jouw leven?
Ook zeer belangrijk! Ik kende hem al van in zijn beginperiode. In Oostende was er een soort literair café, uitgebaat door twee Parijzenaars, die daar mensen van over heel België zagen langskomen. Een hele rist bekende schilders uit Antwerpen en Brussel was daar ook bij, maar ook muzikanten. Ik kom daar nog wel eens terug en dan word ik toch overspoeld door herinneringen bij de vleet. Ik heb aan de kust ook mijn legerdienst gedaan, vijftien maanden lang. Wij noemden het La Farce Navale, in plaats van La Force Navale. Ik heb alleen maar goede herinneringen aan Oostende en dus ook aan Arno.
Ook door de iets jongere generatie, in casu Steven De Bruyn, laat je je inspireren.
De Bruyn is een erg innovatieve mondharmonicaspeler, die de laatste tijd veel optreedt met Jasper Hautekiet, de zoon van Jan. Steven is ook niet vies van buiten de lijntjes van de traditionele blues te kleuren. Hij kan ongelofelijk veel klanken uit zijn instrument toveren. We zijn een beetje zielsverwanten, al is hij vijfentwintig jaar jonger dan ik.
Welk belang had Wannes Van De Velde voor jou als mens en als kunstenaar?
Hij is iemand, die natuurlijk veel mensen geïnspireerd en ook getekend heeft. Niet alleen als muzikant, ook als mens heeft hij een enorm grote impact op mijn levensstijl en carrière gehad. Op een bepaald moment in mijn leven woonde ik in Gent. Het was de beginperiode van de Gentse feesten en de onvergetelijke optredens, die er waren van de drie W’s : Willem Vermandere, Walter De Buck en dus ook Wannes Van De Velde. In die tijd probeerden zij voor het eerst op een verfijnde manier in het dialect te zingen om zo de Vlaamse volksmuziek terug een beetje in een nieuw kleedje te steken. Wannes en ik hebben elkaar voor het eerst ontmoet in het Antwerpse Café De Muze. De dag nadien heb ik mijn eerste gitaar gekocht. Mijn carrière is dus Wannes’ schuld, en gelukkig maar.
Je hebt in binnen- en buitenland gespeeld. Is dat iets wat je nog graag doet, het reizen voor concerten?
Spelen met een groep jonge wolven zorgt nog altijd een beetje voor het jongens-onder-elkaar-gevoel. Eens op het podium, ben je toch weer in je eigen wereld, maar je moet natuurlijk eerst op de concertlocatie geraken. Daar zie ik toch meer en meer tegenop. Het verkeer in Vlaanderen is verschrikkelijk: ik haat files. Ik ben geen achttienjarige meer. Die verplaatsingen worden me soms toch te veel, maar als ik dan toch weer op het podium sta, vind ik het fantastisch.
Krijg je dan wel eens de vervelende vraag hoe lang je nog doorgaat?
Dat gebeurt. Ik heb mijn standaardantwoord dan klaar: zolang het lichaam het nog toelaat, blijf ik spelen met plezier. Ik zag niet zo lang geleden een groep van Cubaanse volksmuzikanten. Die waren tussen de zeventig en de negentig jaar oud. Na het concert gingen sommige van die oude mannetjes met een stok terug naar hun kleedkamer, maar je zag dat de muziek voor hen een healing force was. Ik voel me fysiek ook helemaal oké, als ik op het podium sta (lacht).
Welke goede raad heb jij voor muzikanten die nog aan het begin van hun carrière staan?
Dat ze altijd hun eigen goesting doen en zich van niemand iets moeten aantrekken. Ze moeten erin geloven en er vooral van genieten. Dat de goden of wie dan ook je op deze aarde gezet hebben met een talent voor muziek. Of het nu als zanger is of als bespeler van een of ander instrument. Muziek is het beste wat een mens kan overkomen. It's a blessing.
Foto: Karel Uyttendaele